Pomonalezing 23 september 2012
Pomona in het hart der duisternis
Hans Rikken
De gewoonte is de ballast die de hond aan zijn braaksel ketent. (Beckett)
Er bestaat alleen een steeds beter mislukken. (Beckett)
Niet dat men teveel over kunst reflecteert is een probleem maardat men te weinig en te slecht reflecteert. (Frank vande Veire)
Pomona in het hart der duisternis
Inhoud
Wie is Pomona? Lineaire vluchtmetamorfosen. Pomona in Vlaardingen. Maatschappelijke veranderingen in de afgelopen zestig jaar Babberspolder-Oost.
Circulaire vluchtmetamorfosen. Pomona in het Hart der Duisternis. Een wereld van illusies. De plaats van kunst. Pomona NU.
Ovidius, Metamorphosen XIV 652-653
Pomona is een boomnimf. Geen der nimfen ging bedrevener dan zij met planten om of had meer zorg voor groei en bloei van bomen. Zij staat geen dorre droogte toe, maar sproeit de vezels van de vochtbeluste plantenwortels nat met stromend water. Dit is haar lust en haar leven.
Venus’ liefde zegt haar niets, integendeel: zij vreest opdringerige velddemonen en sluit haar moestuin af, weert ieder mannelijk contact.
Wat hebben saters, dat danslustige jonge volk, of faunen met pijnboomslingers rond hun horens, niet gedaan om haar te winnen? Of Silenus – altijd jong voor zijn jaren? Of Priapus, die dieven schrik aanjaagt door hun zijn mes of stijve lid te tonen?
Maar wie allen in verliefdheid versloeg, dat was Vertumnus. Toch had hij niet meer succes. Hoe dikwijls had hij zich vermomd, vaak als een stoere landman een kolf met halmen torsend – echt een boer die heeft geoogst – en dan weer wond hij verse plukken hooi tussen zijn haren; dan leek het of hij het gemaaide gras net had gekeerd; niet minder vaak had hij een harde zweep ter hand, zodat je zou zweren, dat hij zojuist zijn moe gewerkte stierspan had losgekoppeld; met een snoeimes was hij groentekweker of wijnboer; met een ladder juist op weg naar appelpluk; soms met een zwaard, was hij soldaat; met hengeltuig een visser; kortom in velerlei gestalten vond hij steeds opnieuw een weg om haar te zien en van haar schoonheid te genieten.
Zelfs deed hij eens, met om zijn hoofd een bontgekleurde doek, krom steunend op een stok en met een pruik van grijze krullen een oude vrouw na, die Pomona’s fraai verzorgde tuin inliep, haar appels prees en riep: ‘Jij ben de mooiste appel!’ en haar na al die complimenten kuste – zoals nooit een echte oude vrouw zou kussen –, in het gras ging zitten, gebogen opziend naar de breed gespreide takken, zwaar van najaarsooft… Zijn oog viel op een olm, waartegen druiven steun zochten. Olm en wijnstok prijzend om hun harmonie sprak hij: ‘Kijk, als die boomstam niet gehuwd was met de wijnstok, zou hij hooguit nog aandacht trekken door zijn groene loof, en kijk, die wijnstok die nu op hem steunt en aan hem vastzit zou, als hij niet gehuwd was, naar de grond zijn omgeknakt.
En toch wil jij niet leren van het voorbeeld van die boom. Je wilt je aan niemand binden, je ontvlucht de liefde! Ach, wilde je maar wel. Je zou meer minnaars hebben dan Helena ooit
had, meer dan die bruid die de Lapithen tot vechten bracht, meer dan die huisvrouw van die held op sokken, Odysseus! Want zelfs nu, terwijl jij elke vrijer weert, zijn duizenden verliefd op jou, goden en stervelingen, halfgoden, elke faun uit dit Albaanse heuvelland! De oude vrouw raadt haar aan een goede man te kiezen en zij weet het zeker; er is geen betere dan Vertumnus. Hij zwerft niet op goed geluk de wereld door, maar koestert deze rijke grond; niet als de meeste vrijers verlieft hij zich, zodra hij vrouwen ziet; jij zult zijn eerste en laatste liefde zijn, aan jou alleen wijdt hij zijn leven. Even later waarschuwt zij haar voor de wraak der goden: Venus is afkerig van kille harten. Zij vertelt het verhaal van Anaxarete dat heel Cyprus kent en ook Pomona minder wreed moet stemmen.
Iphis, een zoon van arme ouders; had de dochter van het adellijke geslacht van Teucer zelf, Anaxarete, gezien. Dat zien had hem een liefdesgevoel door zijn hele lijf doen voelen, en na lange tweestrijd niet in staat zijn hartstocht verstandig te bedwingen kwam hij nederig tot bij haar poort.
Iphis overlaat haar met liefdesbetuigingen, maar Anaxarete lacht hem uit, versmaadt hem en vergroot haar hardheid nog met boze, trotse taal, haar minnaar elke hoop ontnemend.
Iphis ten einde raad verkiest de dood. Hij verhangt zich aan de poort van haar huis. Een tranenrijke rouwstoet trekt door de stad als hij naar zijn laatste rustplaats wordt gebracht. De weg, waarlangs de treurige processie voortging, liep dicht langs het huis van de genadeloze Anaxarete.
Zij vernam de kreten van rouwmisbaar en dacht, toch wel bedroefd: “Ik wil die stoet eens zien”, liep naar een open venster van de hoge zaal, maar nauwelijks zag zij Iphis, buiten, op de lijkbaar liggen of langzaam werd haar blik versteend, het warme bloed trok uit haar lichaam weg, bleekheid bekroop haar; toen ze terug wou stappen, stond ze als vastgenageld; toen zij poogde haar gelaat opzij te wenden, kon dat niet, steeds verder werd haar lichaam, dat eerder al een hart van steen had, nu geheel van steen! …
Dus lieve nimf Pomona, onthoud dit, toon geen starre trots, ik smeek je, kies de man die jouw bemint, dan zal geen nachtvorst ooit je vruchtknoppen bederven en geen snelle wind je bloemen teisteren!” Aldus de als oude vrouw vermomde Vertumnus.
Hierna ontsteekt Pomona in een vurige liefde voor Vertumnus.
De vele gedaanten die Vertumnis aanneemt om uiteindelijk Pomona voor zich te winnen lijkt op de lineaire vlucht door metamorfose die Ellias Canetti beschrijft. De lineaire vlucht metamorfose heb ik zelf vaak gebruikt om een indruk te geven van wat er gebeurt bij het maken van een werk.
Lineaire vluchtmetamorfosen (Canetti)
Metamorfosen die dienen tot de vlucht, om aan een vijand te ontkomen, zijn algemeen. Men vindt ze in mythen en sprookjes die over de hele aarde verbreid zijn. Als hoofdvormen onderscheid Canetti de lineaire en de circulaire vlucht door metamorfose.
De lineaire vorm is de zeer bekende van de jacht. Het ene wezen zit het andere achterna, de afstand wordt kleiner, op het moment dat de laatste gepakt zal worden, verandert hij zich in iets anders en ontkomt. De jacht gaat voort, of eigenlijk begint ze van voren af aan. Het gevaar neemt weer toe. De aanvaller komt steeds dichterbij, misschien gelukt het hem zelfs zijn buit te pakken. Dan verandert deze zich, in iets anders, en ontkomt weer op het laatste ogenbik. De metamorfosen moeten onverwacht zijn om de vervolger te verrassen. Deze is als jager op een zeer bepaalde, welbekende buit uit. Hij kent zijn manier van vluchten, hij kent zijn gedaante en weet waar en hoe hij hem kan grijpen. Het ogenblik van de metamorfose brengt hem in verwarring. Hij moet een nieuw soort jacht bedenken. De veranderde buit eist een veranderde jacht. De jager moet zichzelf veranderen.
Ook bij het maken van een werk neem je je voor wat je wilt vangen. Op basis daarvan organiseer je je materiaal, maar ergens in het proces verandert het doel en moet je je materiaal opnieuw organiseren en begint de jacht opnieuw. Het is een levendig en energiek proces dat bestaat bij de gratie van de gerespecteerde afstand tussen de kunstenaars zijn verbeelding en dat wat hem toevalt.
Kees Vollemans, Het raadsel van de zichtbare wereld: “De hand zoekt het denkbeeld en de geest volgt de hand, maar de samenwerking tussen hand en geest wordt voltrokken door het fortuinlijk oog, de ceremoniemeester van de handeling. Het oog weet zich met het lot verbonden, veel exclusiever dan met de hand en het verstand: want het moet in wat de hand verricht eerbiedigen wat geen resultaat van de bedoeling was. Als de hand optekent wat de geest heeft bedacht kan een landschap ontstaan, maar het onvergelijkelijke gebeurt wanneer het geluk toeslaat en het oog in de massa’s van kleur en verf een landschap ontwaart waarvan de geest nog nooit gedroomd heeft.
“Dan heeft de schilder voor een moment de wereld naar zich toe getrokken.”
Pomona in Vlaardingen
De Pomona die ooit in het Oranjepark in Vlaardingen op een sokkel stond werd gecreëerd door Wim van Hoorn in 1951. Zij komt in 1953 voor de tentoonstelling “Het beeld in de Natuur” naar Vlaardingen en krijgt daarvoor, tijdelijk, een plaats in het Oranje park.
De stijl waarin het beeld Pomona is vervaardigd wordt neoclassisisme of modern classisisme genoemd. Het verwijst naar degelijk beeldhouwen. Vakwerk. Het klassieke kunstenaarschap waarbij de kunstenaar aansluit bij de grote traditie, hecht aan regels en criteria en het metier verheerlijkt. Dit model van kunstenaarschap wortelt in de renaissance. Zij kent een praktijk van oefenen.
In 1955 – wethouder de Bruyn had net zijn nieuwe nota: “Vlaardingen bouwt voort” gepresenteerd – wordt het beeld Pomona door de gemeente Vlaardingen aangeschaft en komt ze definitief onder de treurwilg aan de vijver in het Oranjepark te staan. Het beeld wordt aangeschaft onder de goedkeuring van de volledige gemeenteraad. Een aantal raadsleden laten wel weten, dat ze in ieder geval blij zijn, dat niet voor één van de abstracte beelden is gekozen die ook deel uitmaakten van de tentoonstelling. Eén gemeenteraadslid schijnt voor hevige hilariteit gezorgd te hebben met de vraag wat degenen die het beeld hebben aangeschaft er in gezien hadden. Was die vraag wel zo vreemd? Waarom eigenlijk dit beeld? Waar was Pomona de metafoor van?
Pomona biedt ons een appel aan. Een vrucht van haar arbeid en dat wat de natuur haar geeft. Het resultaat van haar kunstenaarschap en dat wat gegeven kan worden? Is dat wat het beeld onder andere uitdrukt: je kunt wel plannen maken en doelen stellen, Vlaardingen bouwt voort, maar je moet in je activiteit voldoende afstand bewaren om te laten verschijnen wat gegeven kan worden. Denken in de vorm van schrijven of schilderen is bijna niets anders dan het laten komen van dat wat gegeven kan worden. Een werk kan verschijnen als je als kunstenaar even van jezelf verlost bent. Daarin verlies je altijd iets van jezelf, maar je krijgt er ook iets voor terug. Kortom: je verandert.
Hadden degenen die het beeld aanschaften dat er in gezien. Waren zij bekend met dat wonder van de kunst? Of moest er naast huizen ook kunst in Vlaardingen komen en was dat voor Vlaardingse notabelen, in 1955, als vanzelfsprekend een blote mevrouw op een sokkel. Of was het een symbool van de wederopbouw? De godin van de boomvruchten. An apple a day keeps the doctor away. Het zieke Vlaardingen moest in die tijd tenslotte weer gezond gemaakt worden.
Of raadde de gemeenteraad de Vlaardingse vrouwen aan een goede man te kiezen die niet op goed geluk door de wereld zwerft maar honkvast is en niet zich direct verlieft bij het zien van een andere vrouw? Mannen die hun leven aan je wijden. Kortom de ideale arbeider waarmee het land vormgegeven moest worden en waar Vlaardingen op dat moment een voorbeeld functie in had.
Nieuw Vlaardingse Courant 5 augustus 1957. Kunst is een levensnoodzaak
Een stad zonder kunst verwordt op den duur tot een dode massa stenen. Dat men bij de stadsontwikkeling geen rekening houdt met het bewaren van de historie en met de kunst, is even zonderling als het weglaten van de waterleiding.
Deze woorden sprak de heer Pierre Jansen, conservator van het Stedelijk Museum te Schiedam, zaterdagmiddeg in de “Visbank”, toen hij het werk van Leen Droppert inwijdde. De heer Jansen vond het teleurstellend dat Vlaardingen geen behoorlijke expositieruimte ter beschikking heeft. In een stad die alles bezit aan industrieën enz., kan men een dergelijke ruimte niet missen en met de huidige ruimte zal men op den duur zeker niet kunnen volstaan.
In 1955, het jaar dat Pomona wordt aangeschaft, ben ik zes jaar oud en woonde ik in de Adriaan Pauwstraat in de Babberspolder-Oost. Ik ga dat jaar naar de eerste klas van de lagere school en had nog geen vermoeden van godinnen en van kunst. Dat vermoeden kreeg ik het jaar daarna. Vlaardingen bouwde voort en daardoor verhuisde ik naar de Speenkruidstraat, ook in de Babberspolder-Oost. Ik veranderde van school en werd verliefd op de juffrouw van de tweede klas. Niet dat je dan alles weet over godinnen en kunst maar het is een begin. In 1963 zie ik, op de televisie, de film van Jan Vrijman, over Karel Appel.
Ik weet niet goed wat ik zie, maar het gaat gepaard met een sterk gevoel van thuiskomen. Of beter, het opent een tot dan toe niet gekende ruimte. Een nieuw perspectief. Ik weet nog niet wat ik er mee moet, maar het geeft lucht, adem. Later heb ik zo’n zelfde ervaring maar nu met een televisie-uitzending van een interview van David Silvester met Francis Bacon. Pas tien jaar later zal ik gaan begrijpen wat ik gezien heb en waarom het zo belangrijk voor me was.
In 1974 ga ik naar de kunstacademie. Schilderen wordt als ronduit belachelijk beschouwd. Het is de tijd van Fluxus. Geëngageerde kunst, maar met veel humor. De tijd van Wim T Schippers. Waldolala, de Fred Haché show met Barend Servet, Sjef van Oekel. Pieter Engels presenteerde in 1965 al zijn herstelde meubelen die hij in een niet-kleur schilderde namelijk de kleur van nietjes. Hij zou later mijn afstudeerdocent worden, maar zover was ik toen nog niet. Conceptkunst, performances, minimal art, Arte Povera, maar ook super- realisme zijn op dat moment de bepalende stijlen. In 1975 heb ik mijn eerste
tentoonstelling in het Weeshuis in Vlaardingen, de nieuwe tentoonstellingsruimte van de gemeente Vlaardingen. Vier jaar later verhuist de tentoonstellingsruimte al weer naar een piepklein pand waar ook nog de kunstuitleen bij moet. De kunstwerken van de kunstuitleen zijn zelf niet te zien maar kunnen bekeken worden door een soort omgekeerde bloempotjes voor een diakast. De opmerking van Pierre Jansen: “ik vind het teleurstellend dat Vlaardingen geen behoorlijke expositieruimte ter beschikking heeft”, geldt dan, tweeentwintig jaar later, nog steeds.
Maatschappelijke veranderingen in de afgelopen zestig jaar
Babberspolder-Oost
In 1974 woonde ik in de Johan de Wittstraat, ook in Babberspolder-Oost.
De Babberspolder-Oost was de oogappel van haar ontwerper, Van Tijen. Het was, meende hij, zijn meest geslaagde poging om tot een organische woonwijk in open bebouwing te komen, waar de stedelijke functies, wonen, werken, verkeer en recreatie haast ideaal op elkaar waren afgestemd. ‘Op het gemeenschappelijk groen is het bij mooi weer altijd feest.’
Uit heel Europa kwamen ze kijken in de Babberspolder-Oost.
Vlaardingen had een voorbeeldfunctie.
Zo doe je dat: sociale woningbouw.
En ik woonde daar. In Babberspolder-Oost in de Speenkruidstraat. Daar woonde ook cineast Jan Schaper, op de hoek, vier hoog, schuin tegenover ons.
Er wordt een monument gesloopt!
Van eind 2009 tot begin 2011 heb ik een project gedaan in Babberspoder-Oost naar aanleiding van de sloop van die wijk. Het was onderdeel van de ‘Blauwe Periode’, een kunstenplan geëntameerd door Woningcorporatie Waterweg Wonen en gecoördineerd door Esther Didden.
Ik ben in een flat in de Petuniastraat getrokken en heb daar een in de tijd constant veranderende installatie gemaakt. Ik heb me met twee vragen beziggehouden: wat is er de afgelopen zestig jaar veranderd dat deze eens zo succesvolle wijk nu afgebroken moet worden en wat kan beeldende kunst bijdragen aan zo’n veranderingsproces?
Babberpolder-Oost kwam voort uit een stroming die het “Nieuwe Bouwen” wordt genoemd. Daarvoor gold, dat het wonen een door en door sociaal vraagstuk was waarin vragen beantwoord moesten worden als: wat is wonen in de maatschappij, wat is het gezin, wat is de opvoeding van het kind en wat is daarbij de rol van de ouders. Volgens de ideeën van die tijd was de stadmens geatomiseerd, hij had zijn identiteit verloren, ze waren
ontworteld, nummers geworden. Het contact met de medemens diende te worden hersteld om in de toekomst van een echte stadsgemeenschap te kunnen spreken. Als antwoord op deze opgave is de wijkgedachte ontstaan. De gelede stad. De stad werd opgedeeld in kleinere eenheden, in wijken van ongeveer twintigduizend inwoners. De wijk op haar beurt werd opgedeeld in buurten. De buurt was het woongebied waar de burger zich weer mee kon identificeren endat de jeugd als zijn territorium zou gaan zien.
De stadskinderen werden zo niet ineens met de ‘onmenselijke steenwoestijn’ geconfronteerd, maar konden de grote stad tijdens het ouder worden stapsgewijs gaan ervaren. Van het vertrouwde huis, naar de straat, de buurt, de wijk, het stadsdeel tot het stadsgeheel. De aard van de gemeenschapsvoorzieningen, de kleuter-, de lagere en middelbare school, de buurt- en wijkcentra etc. zouden op deze hiërarchie afgestemd moeten worden.
Zoals u merkt, volledig achterhaalde problemen en vraagstellingen. Paternalistische bemoeizucht. Gericht op de relatie binnen – buiten. Individu en gemeenschap. Volledig achterhaald. Alhoewel, de bemoeizucht is weer terug, maar heet nu bemoeizorg.
Veranderingen in de afgelopen zestig jaar
In het linker rijtje gaat het over het algemeen om tastbare zaken. Een vak waarvoor wordt opgeleid, dat wordt beheerst en waarop men wordt gewaardeerd en waarmee men zijn plaats in de samenleving verdient. Een plaats waar men dat vak uitoefent voor een lange periode. Een periode waarin men zich kan ontwikkelen. Een periode waarin iemand goed kan worden in wat hij beheerst. Een plaats en tijd om in te groeien. Er worden tastbare producten vervaardigt. Je kunt ze aanwijzen. Ze komen voorbij. Schepen bijvoorbeeld. Mensen kunnen zich identificeren met een product en/of de plaats waar het wordt geproduceerd, een product wat zich toont aan de rest van de wereld. Producten worden dan nog gemaakt in een fabriek. Een fabriek die gericht is op de werknemers om de kwaliteit van het product zo hoog mogelijk te houden en de salarissen zo laag mogelijk. Het produceren gebeurt in een onderlinge afhankelijkheid. Een betrokkenheid op elkaar binnen de fabriek en daarbuiten. Er heerst een oefencultuur, een steeds beter worden. Arbeid.
Moeilijke opdrachten zijn leuk. Hoe moeilijker hoe beter. Dat zijn mogelijkheden om te leren en om je te onderscheiden. Vechten tegen de mislukking. Verantwoording nemen voor het slagen. Oefenen.
Daartegenover staat tegenwoordig een permanente scholing, waardering op vervangbaarheid en flexibiliteit in plaats van vakmanschap. Geen constante werkplek, geen lang werkverband waarbinnen men zijn mogelijkheden kan ontwikkelen. Producten zijn vaak halfproducten, concepten, ideeën, niet aanwijsbaar. De arbeid verdwijnt. Aandacht voor de aandeelhouders komt in plaats voor aandacht voor de werknemers. Waar in het verleden bij bedrijven spaarzin heerste, is men nu alleen gericht op winst op de korte termijn. Geen identificatie meer met het bedrijf of het product. Er wordt niet meer geoefend.
Waar eerst gecentraliseerde bureaucratie heerste, kiest men nu voor dynamisch en nomadisch processen. Waar eerst een hiërarchisch gezag heerste, heerst nu dialoog en samenwerking en van vaste hiërarchie gaat men over naar spontane interactie.
Het bouwen van een woonwijk als Babberspolder-Oost was een samenlevingsproject dat onderdeel was van een emancipatiepolitiek. Politiek die gericht was op het inrichten van een verzorgingsstaat. Het was toekomstgericht en had een doel dat het persoonlijke oversteeg. Dit betekende dat op microniveau behoeftebevrediging uitgesteld kon worden, omdat er een keuze gemaakt kon worden tussen een persoonlijke behoefte, nu, en een het persoonlijke overstijgende in de toekomst. Er was toen een collectief streven ten opzichte van een individueel streven nu. Behoeftes die vaak geen echte behoeftes zijn moeten nu onmiddellijk worden bevredigd en dulden geen uitstel. Mensen worden daartoe ook aangemoedigd. Ze moeten direct hun geld uitgeven om de economie draaiende te houden. Mensen worden nu niet meer gewaardeerd op de rol die ze vervullen in het naar haar
bestemming brengen van de samenleving, maar als onderdeel van een geldpomp die continu moet draaien. De enige reden waarom mensen geld moeten verdienen is om het weer zo snel mogelijk uit te geven. Een ontwikkeling die gericht is op het ontmantelen van de verzorgingsstaat en die door velen als vernederend wordt ervaren.
De samenleving leek toen op een regelsysteem rond een stabiele referent, de moraal. Nu lijkt het op een regelsysteem met een instabiele referent, de zogenaamde vrije markt. We zijn overgegaan van moraal naar marketing. Van een stabiel systeem naar een chaotisch systeem
Waar vroeger getraind werd en een deel van de samenleving beheerst werd door een drill, heerst nu liberaal totalitarisme.
“Je weet het nog niet, zegt het liberaal totalitarisme, maar dit is wat je eigenlijk echt wilt. De onzekerheden als gevolg van het ontmantelen van de verzorgingsstaat zijn eigenlijk nieuwe vrijheden, nieuwe kansen. We worden niet heen en weer geslingerd door de krachten van de markt, maar de veranderingen komen voort uit onze persoonlijkheid, uit onze natuurlijke vermogens en strevingen. Wat van je wordt gevraagd lijkt misschien weerzinwekkend, maar als je diep in jezelf kijkt zul je ontdekken dat het in je ware aard ligt om het te doen – je zult het leuk vinden. Je zult je bewust worden van nieuwe, onvermoede dimensies van je persoonlijkheid. De rede om te gehoorzamen, wordt hier een natuurlijke plaats toegekend in de innerlijke psychologische structuur van het subject.
”Wie niet kan consumeren hoort er niet bij en is niet gewenst. “De cruciale factor van onze economie is niet meer productie maar consumptie. Die moet op peil blijven. Als er crisis is, roepen politici ons op te gaan winkelen! Wie niet kan consumeren is niet van nut. Niet meer tijdelijk, zoals in de moderne tijd, toen er altijd wel weer een weg was naar volledige werkgelegenheid, maar permanent. Als je arm bent,word je gezien als afval, nutteloos.”
(Zygmunt Bauman. Trouw 28 januari 2012)
Toen was het gezin de hoeksteen van de samenleving en een thuis was een plek op de landkaart, een stel coördinaten waar men zich voor lange tijd ophield. Een plek waar men zich mee kon identificeren.
Het gezin is niet meer de hoeksteen. Er zijn, verschillende samenlevingsvormen die naast elkaar bestaan. Mensen moeten flexiebel zijn vaak van baan veranderen en van woonplaats veranderen. Thuis wordt niet meer bepaald door een stel coördinaten op een kaart. Door een plek waar men zich mee kan identificeren, maar door de sfeer in huis. Men woont in Jan de Bouvrie, in kringloop, IKEA, of zelfs in appelgroen of wit.
Dit betekent een veranderende oriëntatie van buiten naar binnen. Identificatie met de woonplek wordt steeds moeilijker, omdat mensen bereid moeten zijn vaak van woonplaats te veranderen. Juist nu alle nieuwbouwwijken op elkaar lijken en verandering van woonplaats dus niet direct een verandering van woonmilieu hoeft te zijn, hebben steden een onbedwingbare behoefte zich te profileren en vragen te stellen naar de identiteit van haar bewoners. Terwijl het om niet veel anders gaat dan prettig wonen. Een goed huis en goede voorzieningen in de buurt.
Daar waar eerst vertrouwd werd op sturing, propagandeert men nu het zelforganiserend vermogen. Waar vroeger politieke beslissingen genomen werden, worden nu verordeningen ontworpen die door de politie worden gehandhaafd. Waar vroeger vormgegeven werd, heerst nu een “go with the flow”. Niet om de samenleving naar haar bestemming te brengen, maar om een niet meer werkende status quo te handhaven via oplossingen die “meer van hetzelfde” vertegenwoordigen.
Het kritisch staan ten opzichte van de omgeving verandert in een kritisch staan ten opzichte van zichzelf. Het ondervragen van de ander wordt het ondervragen van zichzelf. Volgens Willem Schinkel leven we in een tijd van sociale hypochondrie. We kijken naar de maatschappij als naar een lichaam, een uit delen opgebouwd samenhangend geheel. Ons maatschappelijk lichaam ontbeert een toekomstbeeld dat voor iedereen opgaat. Het ontbeert een richting. Het is als een lichaam zonder benen dat geobsedeerd raakt met zijn gezondheid. Het doet niets anders dan zichzelf betasten op zoek naar kwaaltjes. Hij noemt dat het Michael Jackson-syndroom.
Ook in dit model keert de oriëntatie zich van buiten naar binnen.
”De paradox is dan ook dat ‘liberale’ subjecten in zekere zin het minst vrij zijn: ze wijzigen hun kijk op zichzelf en accepteren dat wat hun wordt opgelegd zijn oorsprong vindt in ‘natuur’. Ze zijn zich niet langer bewust van hun onderworpenheid.”
(Alain Badiou)
Circulaire vluchtmetamorfosen
De vorm van de lineaire vluchtmetamorfose gebruikte ik om iets duidelijk te maken van wat er gebeurt tijdens het maken van een werk. Het iets van plan zijn, het hebben van een doel, is te vergelijken met het definiëren van de prooi. Dat waar je op gaat jagen. Dat wat je uiteindelijk vangt, het uiteindelijke product, kan daar nogal van verschillen, afhankelijk van wat je onderweg overkomt. Een energiek en spannend proces met verrassende uitkomsten dat bestaat bij de gratie van de gerespecteerde afstand tussen de verbeelding van de kunstenaar en dat wat hem toevalt .
Bij de circulaire vluchtmetamorfose gebeurt alles op één plaats. Elke metamorfose is een poging om in een andere gedaante, in een andere richting zou men kunnen zeggen, uit te breken; maar elke verandering is vergeefs. Van een jacht kan niet meer worden gesproken, ze is ten einde, de buit is gepakt, en de metamorfosen zijn een reeks steeds weer verijdelde vluchtpogingen van de gevangene. Hij moet dan ook tenslotte in zijn lot berusten en doen wat van hem verlangd wordt.
In de melancholie is men de ingehaalde en reeds gegrepen buit. Men kan niet meer ontkomen. Men metamorfoseert niet meer. Alles wat men heeft geprobeerd, was vergeefs. Men berust in zijn lot en ziet zichzelf als buit. Men is in dalende lijn: buit, vlees, aas of drek. De ontwaardingprocessen, die uit de eigen persoon steeds minder maken, drukken zich in overdrachtelijke zin als schuldgevoelens uit. Een schuld betekende oorspronkelijk dat men in de macht van een ander was.
Dat is de weg die de maatschappij heeft afgelegd de afgelopen zestig jaar. Van toekomst gericht met een open blik voor nieuwe ontwikkelingen. Een gezamenlijk doel dat gepolitiseerd kon worden naar een ontpolitiseerde risicosamenleving van het liberaal totalitarisme. Een maatschappij waar de plaats van het individu gerelateerd was aan de groep. Naar een maatschappij waar mensen opnieuw geatomiseerd worden. Waar een massa wordt gecreëerd.
Dit is geen pleidooi voor een terugkeer naar de jaren ‘50. Daar kleefden veel nadelen aan die niet voor niets zijn overwonnen. De huidige situatie kent vele voordelen boven die periode. Onontkoombaar echter lijkt de conclusie dat naast de vele positieve eigenschappen die onze samenleving op dit moment tekenen er ook een ontegenzeggelijke neiging is zich te sluiten. Er is een gevoel van verlies aan identiteit die voortkomt uit het systeem zelf dat echter niet ter discussie gesteld mag worden. Dus wordt er een vijand van buiten gezocht.
De naam van mijn project in de Babberspolder-Oost is: Hart der duisternis, naar het boek van Joseph Conrad.
De hoofdfiguur in het verhaal is Kurtz. Een man die verdwenen is in het oerwoud en gevonden moet worden, omdat hij daar leeft als een tiran die zich te buiten gaat aan allerlei wreedheden.
Kurtz was niet gek geworden. Zijn verstand was tot op het laatst ‘glashelder’. Terwijl hij een hele regio plunderde, afschuwelijke daden beging en mensen in zijn ban bracht, was hij op een ‘beangstigende manier’ toch alleen met zich zelf bezig. En dat werd zijn ziel fataal. ‘Toen hij zichzelf zag in de wildernis, volslagen alleen, had hij zijn blik naar binnen gekeerd en was daarvan echt waanzinnig geworden.’ Maar wat had hij gezien of gehoord toen hij zich in zichzelf opsloot?‘ De wildernis had op een verschrikkelijke manier wraak op hem genomen, omdat hij er ongewenst was doorgedrongen. Ik denk dat zij hem dingen over zichzelf had toegefluisterd waarvan hij niets wist en waarvan hij geen voorstelling had tot hij bij de grote eenzaamheid te rade was gegaan.
En die fluistering had een onweerstaanbare aantrekkingskracht op hem gehad. Het had in hem een sterke echo gevonden, omdat hij tot op het bot leeg was […].’
De wildernis ontpopt zich als iets wat elke zin afwijst, zij is zo volstrekt betekenisloos, dat de naar betekenis zoekende mens zich er onherroepelijk in verliest en zich vereenzaamd voelt. In de wildernis, juist in haar woekerende levendigheid, openbaart zich de absolute contingentie.
Contingentie betekent: wat er is kon er evengoed niet zijn, het is zonder betekenis.
Het hart der duisternis is de contingentie
De afwezigheid van goede gronden in de wereld. Het is de ervaring van de afgrond.
We staan voor de afgrond, het is hoog tijd voor een stap voorwaarts. (Graucho Marx)
Pomona in het hart der duisternis
In 1972 verliest zij haar hand. In 1980 verliest zij haar hoofd. Er vindt een reparatie plaats en Pomona wordt in oude luister terug op haar sokkel geplaatst. De hand met de appel keert daarbij niet meer terug. Vlaardingen heeft geen appels meer nodig. Vlaardingen blaakt van gezondheid en kan het nu verder wel af zonder de zorg van een bosnimf. Het beeld wordt beklad. Vermeende geslachtskenmerken ingekrast en met kleurstift extra benadrukt. Begin jaren negentig wordt zij van haar sokkel gestoten waarbij haar hoofd spoorloos verdwijnt. Dat wat rest van Pomona wordt, door een kunstenaar die haar toevallig tegenkomt, liefdevol ondergebracht in een atelier op de begraafplaats St. Barbara aan het Emaus. Daar vindt zij korte tijd rust. Dwaalt zelfs af en toe rond op de begraafplaats. Zou de vezels van de vocht beluste plantenwortels willen begieten maar zij heeft geen armen meer. Af en toe leent ze, om de eenzaamheid te verdrijven, een hoofd.
Op het moment dat niemand het meer verwacht verschijnt de beschermheer van weleer. Pomona was even aan zijn aandacht ontsnapt en het leek of haar verdwijning hem weinig kon deren. Maar niets bleek minder waar. Hij ontfermt zich opnieuw over haar en brengt haar onder bij een gemeentelijke opslag voor bouwmaterialen. Lange tijd wordt niets meer van haar vernomen. Er zijn geruchten. Zij zal weer worden hersteld. Zij zal weer op haar sokkel worden geplaatst. Zij wordt ondergebracht in een tempel bij een school zodat zij een inspiratiebron kan zijn voor de studerende jeugd. Dan wordt het weer stil. In 2011 ga ik naar haar op zoek en vind ik haar uiteindelijk als een dakloze zwerfster onder de bosjes op de plaats waar haar ooit een tempel was beloofd, maar die er nooit is gekomen.
De weg die Pomona de afgelopen zestig jaar heeft afgelegd is die van een nimf die een vruchtbare toekomst belichaamt voor Vlaardingen naar een zinnenprikkelend beeld, voor veel Vlaardingse jongentjes was het de eerste naakte vrouw die ze zagen, naar een object, naar een klomp steen die verwordt tot zwerfvuil. Wat eens het product was van het klassieke kunstenaarschap dat aansluit bij de grote traditie, die hecht aan regels en criteria en die het metier verheerlijkt, is nu een brokstuk. Een overblijfsel uit een andere tijd.
Een regel in het theater is dat jouw rol er in bestaat de ander te laten schitteren. Die regel geldt ook voor het publiek. Ieder kunstwerk vraagt om medeplichtigheid van de beschouwer om tot stand te komen. Die medeplichtigheid vereist bepaalde kwaliteiten. Om medeplichtig te zijn aan een kustwerk moet je beschikken over een gereedschapkist. Eén van die gereedschappen is het afstand kunnen houden ten opzichte van het werk. Bij het beschouwen van een werk heb je afstand nodig om het werk te kunnen lezen. Om het uit elkaar te halen en weer in elkaar te zetten. Om het na te maken volgens de suggesties die het werk biedt zodat het jouw werk wordt. Daarbij verlies je iets van jezelf, maar krijgt er
ook iets voor terug. Jij verandert maar het werk verandert ook.
Vaak doe je dat, omdat een werk je op de zenuwen werkt. Als het in de eerste confrontatie direct binnen komt.
De metamorfosen moeten onverwacht zijn om de vervolger te verrassen. Deze is als jager op een zeer bepaalde, welbekende buit uit. Hij kent zijn gedaante en weet waar en hoe hij hem kan grijpen. Het ogenblik van de metamorfose brengt hem in verwarring. De ontmoeting met een kunstwerk is vaak onverwacht. Je wordt er door overvallen. Je gaat naar het museum om een welbekend werk te zien, je ziet het, je draait je weg en je staat oog in oog met een verbluffend werk. Een werk dat je niet voor mogelijk had gehouden. Dat je nog nooit gezien hebt of dat je al tientallen malen eerder gezien hebt maar niet hebt herkend. Werken sluimeren. Buiten je en in jezelf. Daarom moeten ze ergens bewaard worden. Te zien zijn, zodat als de tijd er rijp voor is ze in jou tot leven kunnen komen. Zodat de kennis die in jou opgesloten zit onthuld kan worden.
Onverschillig omgaan met kunst kan niet. Alleen als je medeplichtig wilt zijn kan het wonder van wederzijdse beïnvloeding plaatsvinden. Als je niet medeplichtig wilt zijn gebeurt er niets. Dat geldt voor kunst, maar volgens mij voor alles wat het leven de moeite waard maakt.
Juist nu er geen gemeenschappelijk doel meer is, geen gemeenschappelijke richting, wordt van ons verwacht dat we actief zijn, ons zelf steeds weer opnieuw uitvinden, maar de meeste mensen geloven er niet meer in en zijn bang. We weten niet of we volgend jaar nog een baan hebben, of we de hypotheek nog kunnen betalen. Ik weet niet of ik wel goed kan onderhandelen met mijn tandarts over de prijs als er bijvoorbeeld een kies gevuld moet worden. Heb ik wel de beste en goedkoopste ziektekostenverzekering en moet ik niet van provider wisselen voor de telefoon en internet, heb ik wel de goede virusscanner? Bovendien moet ik voor mijn ouders zorgen en mijn kleinkinderen opvangen. Nadenken over welke energieleverancier ik moet nemen. Het gat in de ozonlaag, de gekkekoeien- ziekte, de vogelgriep, zure regen, het smelten van de ijskappen. Ik weet er niets van, en ik weet ook niet wie of wat ik moet geloven. Wat iedereen me wel duidelijk maakt is dat ik verantwoordelijk ben en dat ik de toekomst van mijn kinderen en kleinkinderen aan het verknoeien ben. Zizek noemt dat de omkering van de verlichting. De tweede verlichting. De verlichting was gericht op de schepping van een maatschappij waarin fundamentele beslissingen hun irrationele karakter verliezen en geheel worden gebaseerd op gegronde redenen. De tweede verlichting belast ons met de taak om cruciale beslissingen die ons voortbestaan beïnvloeden te nemen zonder dat we hiertoe benodigde kennis bezitten. Alle overheidscommissies en deskundigen en ethici dienen om deze onzekerheid te verhullen. Ook deze situatie vertegenwoordigt een beweging van buiten naar binnen. Want het gaat
niet om gevaren van buiten die ons bedreigen maar om onvoorziene gevolgen van het technische en wetenschappelijke menselijke streven om het leven te beheersen en de productiviteit te vergroten. De dwang om vrijelijk te beslissen wordt beleefd als een angstaanjagende, walgelijke gok.
Van 1974 tot 1979 zit ik op de kunstacademie en geniet. Worstel met onuitvoerbare opdrachten. Heb discussies met leraren. Ik doe belangrijke ontdekkingen over mijzelf en over de wereld via de kunst. Ruimtelijke vormgeving en ideeontwikkeling volg ik. Het woord kunstenaar was rond 1977 onmogelijk geworden. Daarvoor in de plaats kwam vormgever. De term kunstenaar was aardig vervuild en zei niet zo veel, omdat er op dat moment een aantal kunstenaarsmodellen door elkaar liepen waardoor je geen idee had waar het over ging als het woord kunstenaar werd gebezigd. Vormgeven is een belangrijk aspect van de kunst en daarin raakt de kunst aan vele andere disciplines.
Alain Badiou: ‘De vormgeving is in wezen de grote unificerende kracht van het streven van de twintigste eeuw, vanaf de wiskunde (de formele logica) tot de politiek (de partij als vorm a priori van elke collectieve actie) via de kunst, ongeacht of het om proza gaat (Joyce en de odyssee van vormen), om de schilderkunst (Picasso, bij onverschillig welke omstandigheid de bedenker van het zichtbare, van een gepaste vormgeving) of om muziek (de polyvalente vormopbouw van Woyzeck van Alban Berg).’
Een wereld van illusies
Ik ben er altijd vanuit gegaan dat de kunstenaar op zijn eigen wijze, via z’n medium, vragen stelt aan de wereld. Aanleunend tegen Alain Badiou, die hetzelfde zegt voor de filosofie, ga ik er vanuit dat: de kunst is voor alles het uitvinden van nieuwe problemen. De kunstenaar intervenieert wanneer er in een bepaalde historische, artistieke, politieke, amoureuze, wetenschappelijke of om het even welke situatie dingen zijn die hem voorkomen als een signaal dat er een nieuw probleem dient te worden uitgevonden. Geen antwoorden geven, geen opinies. Maar vragen stellen.
Van belang is om te zoeken naar waarheden. De universele vormen waaronder waarheden zich voordoen zijn: wetenschap, liefde, politiek en kunst. Een waarheid slaat een gat in het weten. Waarheden overkomen je zoals een gelukt werk.
Maar absolute waarheid bestaat niet. Een waarheid verabsoluteren betekent de ruimte bezetten waar een waarheid uit voortkomt. Carl Popper noemt dat het falsificeerbaarheidsbeginsel. We moeten zoeken naar de waarheid via een trial and error systeem. De gevonden waarheid zal altijd lijden aan een tekort. De waarheid ontglipt ons altijd weer. Er wordt wetenschap bedreven op het moment dat een opvatting onderuitgehaald wordt. Op het moment dat er ruimte gemaakt wordt voor iets nieuws. We leven dus niet met zekerheden, maar met illusies. Met een tekort. We leven dus in een wereld opgebouwd uit illusies.
Marc De Kesel vergelijkt in zijn boek Goden breken het monotheïsme met het modernisme. Het monotheïsme kent het verlangen naar god en het modernisme kent het verlangen naar de waarheid. Beiden hebben dus een object van verlangen.
Het monotheïsme beschouwt het als haar religieuze plicht om religie nooit zonder meer te vertrouwen. Zijn centrale claim is dat alleen God, God is. Wat wij graag voor goden of god aanzien is God niet. De ware godheid is nooit iets of iemand waarin we spontaan, op ‘natuurlijke’ wijze geloven. Waar we dit wel doen verlaten we ons op valse, onechte goden. In feite moeten we, in naam van god, ons vertrouwen en geloof in Hem wantrouwen. Niets van wat je denkt God te zijn is God, zelfs God niet.’ Godsdienstige volwassenheid impliceert een afgescheidenheid van god als schepper’, zegt meester Eckhart.
God zullen we niet kennen en de waarheid zullen we niet kennen wat overblijft is het verlangen.
Hoe daar mee om te gaan?
Marc De Kesel geeft het voorbeeld van de hoofse cultuur.
De hoofse dichter bezingt het onbereikbare van zijn Dame, hij bezingt dus zijn verlangen.
‘De kunst oneindig wat haar daad betreft, is geenszins bedoeld om het dier dat de mens is in zijn vlakke, gewone leven te bevredigen. Ze beoogt veeleer een denken te dwingen om wat haar aangaat de uitzonderingstoestand uit te roepen. De kunst geeft het onmenselijke in het menselijke aan. Haar bestemming is niets anders dan dat ze de mensheid tot enige buitensporigheid tegenover zichzelf dwingt. In die zin is de kunst net als de politiek en de wetenschappelijke formalismen van de twintigste eeuw duidelijk antihumanistisch. Dat is precies wat de twintigste eeuwse kunst tegenwoordig wordt verweten. Men wil een humanistische kunst, een kunst waarin wat de mensen elkaar kunnen aandoen wordt beweend, een kunst van de rechten van de mens. En het is waar dat van het Wit vierkant op een witte achtergrond van Malevitsj tot Wachten op Godot van Beckett, van de stiltes van Webern tot de lyrische wreedheden van Guyotat, de fundamentele kunst van de twintigste eeuw zich geen moer aantrekt van de mens. Doodeenvoudig omdat de kunst ervan uitgaat dat de mens zoals hij gewoonlijk is, niet veel voorstelt en dat er over hem niet zo veel herrie moet worden gemaakt.’
(Alain Badiou)
Net als de hoofse cultuur is religie en het zoeken naar de waarheid een manier om het onvervulbare van het verlangen centraal te stellen en tot uitgangspunt van een cultuur te maken.Het bewegen in de ruimte rond het object van verlangen, god, de waarheid, de Dame, noemt Marc De Kezel, cultuur.
Een cultuur gaat niet op haar waarheid of geloof terug, maar op de manier waarop ze zich daar tegenover verhoudt. Hoe ze omspringt met haar geloof in de waarheid, maar ook met haar ongeloof daarin en met alle houdingen die zich tussen deze beide polen in bewegen. Cultuur staat voor de manier waarop men omgaat met zijn waarheid – of zijn gebrek aan waarheid, of het tekort van die waarheid zelf. Het is de verzamelnaam voor hoe men met de waarheid waarin men gelooft een leefbare, altijd ergens kritische strijd aangaat. We leven van wat we voor waar houden en het geloof daarin verleent ons een welkom gevoel van zekerheid. Maar ons culturele leven is niet tot die waarheid en die zekerheid te reduceren. We nemen positie in tegenover de waarheid, de zekerheid. De ruimte ‘ertegenover’ is de eigenlijke plaats van wat cultuur heet. Daar krijgen we de ruimte om ons te positioneren. Onze positie tegenover de waarheid ligt immers niet eens en voor altijd vast. Zij oscilleert, twijfelt, neemt afstand, komt dichterbij, geeft zich gewonnen, verliest zich, aarzelt weer, geeft zich dan toch helemaal over, om daar in een later moment alweer op terug te komen enzovoort.
De plaats van kunst
Als de hand optekent wat de geest heeft bedacht kan een landschap ontstaan, maar het onvergelijkelijke gebeurt wanneer het geluk toeslaat en het oog in de massa’s van kleur en verf een landschap ontwaart waarvan de geest nog nooit gedroomd heeft. “Dan heeft de schilder voor een moment de wereld naar zich toe getrokken.” (Kees Vollemans)
Dat geldt niet alleen voor schilders. Alle kunstenaars kennen het verschijnsel. Een proces van vormvinding, noemde Paul Klee dat. Tussen het medium en de kunstenaar, ontstaat een ruimte waarin een werk gegeven kan worden. Het medium informeert de kunstenaar de kunstenaar informeert het medium. De verf, de steen, de taal etc.
De geest heeft het beeld inwendig uitgedacht, in een verhandeling die de naam ‘interventie’ draagt. Tijdens het werk onderscheidt het oog wat zich voltrekt, het waakt over verloop en samenhang. niet om in te grijpen, maar om het ingrijpen tot het minimum te beperken. Het observeert de suggesties van het toeval, ook wel lot genoemd, opdat het schilderij niet aan projectie en gerealiseerde bedoeling ten onder gaat.
“De mens steunt, als onsterfelijke, op het onberekenbare en het onbezetene. Hij steunt op het niet-zijnde. Wie zich aanmatigt hem te verbieden het Goede voor te stellen, daaraan zijn collectieve krachten te wijden, zich in te spannen voor de totstandkoming van nog onvermoede mogelijkheden en door middel van een radicale breuk met het bestaande te denken wat nog niet bestaat, die verbiedt hem eenvoudigweg mens te zijn.”
(Alian Badiou)
“Het maaksel van de kunstenaar is een tegenstelling tot de wereld, zij zegt dat de dingen ook anders hadden kunnen zijn.”
(George Steiner)
Dat kan niet door gehoor te geven aan de oproep mee te doen. Door je mee te laten voeren door ogenschijnlijk onbeheersbare processen. Dat kan alleen door je af te zonderen. Een vorm van retraite. Deuren en ramen dicht. Je afsluiten van de wereld om iets te weten te komen over de wereld zoals in het project Hart der duisternis gebeurde. Kunst is een kennisveld. Kennis over het soort processen die eventueel een oplossing zouden kunnen bieden. Kennis over hoe te ontkomen aan systemen waarin meer van het zelfde geen oplossing meer biedt. Waarin de gewoonte de ketting is die de hond aan zijn braaksel ketent.
Jan vande Veire: ’Er klinkt iets verschrikkelijk vals aan het hedendaagse gehamer op de maatschappelijke relevantie van kunst. Curatoren, politici en critici geven schouder aan schouder blijk van hun rotsvaste overtuiging dat het goed is voor de samenleving dat er kunst is. Iedereen is doordrongen van dat Goede Gevoel omtrent kunst! Maar stel dat deze iedereen niemand is. Stel dat dit Goede Gevoel hoog boven ons uit zweeft als een onwerkelijke luchtballon in de grijze hemel van de kunstwereld. Stel dat deze massale omhelzing van de kunst een symptoom is van een algehele vermoeidheid en verveling. Het enthousiaste vertoog over de noodzaak van de kunst klinkt zo drammerig dat de vraag rijst of men zichzelf wel gelooft. Het heeft iets manisch – manie als stadium van de melancholie waarbij men het verloren object, in dit geval de kunst, op een geëxalteerde wijze in zich voelt oprijzen.’
Iedere nieuwe kunstnota staat weer vol met de positieve effecten die kunst heeft op de samenleving. Bij iedere nieuwe kunstnota wordt over de kwalificaties van de kunst euforischer gesproken. Maar ook bij iedere kunstnota wordt er geschrapt in het budget. Of wordt de kunstpraktijk gekoppeld aan bijverschijnselen die dan ineens in het centrum van de belangstelling komen te staan, omdat dat politiek handig uitkomt. Integratie, sociale cohesie, educatie, werkgelegenheid en woongenot. Dat zijn zeker effecten van het investeren in kunst, maar de werkelijke waarde licht daar niet. De werkelijke waarde ligt in de ervaring van de wederzijdse beïnvloeding. Het elkaar veranderen. Je zelf op het spel zetten. Een opening maken om iets te laten verschijnen wat je niet had bedacht en ook niet had kunnen bedenken. Het onmogelijke mogelijk maken.
De mens steunt, als onsterfelijke, op het onberekenbare en het onbezetene. Hij steunt op het niet-zijnde. Wie zich aanmatigt hem te verbieden het Goede voor te stellen, daaraan zijn collectieve krachten te wijden, zich in te spannen voor de totstandkoming van nog onvermoede mogelijkheden en door middel van een radicale breuk met het bestaande te denken wat nog niet bestaat, die verbiedt hem eenvoudigweg mens te zijn.
Als je werkelijk de waarde van kunst kent en die wilt inzetten voor verandering in de maatschappij kun je niet bezuinigen op de budgetten voor de kunst. In Frankrijk liep een aantal maanden geleden de discussie of er drie maal zoveel of vijf maal zoveel aan kunst en cultuur besteed moet worden.
Het enige wat telt bij het inzetten van kunst is dat er wordt gefaciliteerd. Dat er voldoende podia zijn waar de ontwikkelingen getoond kunnen worden. Zodat mensen in hun ervaring met kunst hun gereedschap kunnen ontwikkelen waarmee ze een antwoord kunnen vinden op de problemen van deze tijd. Zodat het de ontpolitiseerde politiek kan inspireren weer politiek te worden, wat betekent, dat ze er naar streeft om het onmogelijke, mogelijk te maken.
De opmerking van de heer Pierre Jansen, inmiddels vijfenvijftig jaar geleden, dat Vlaardingen geen behoorlijke expositieruimte ter beschikking heeft, geldt nog steeds. De nieuwe nota kunst en cultuur, die binnenkort aan de raad wordt aangeboden, biedt geen enkel zicht op een verandering in deze situatie. Ook in deze nota, waaraan veel kunstenaars en kunstinstellingen hebben bijgedragen, worden de positieve effecten van kunst weer de hemel in geprezen, maar wordt zelfs geen poging gedaan het onmogelijke mogelijk te maken. Het ambitieniveau wordt bepaald door het alles overheersende begrip “Slim Bezuinigen”.
“Misschien moeten kunstenaars maar wat minder meedoen. Soms is het beter niets te doen dan je bezig te houden met lokale daden, waarvan de uiteindelijke functie is het systeem soepeler te laten werken. Passiviteit is niet het tegenwoordige gevaar, maar pseudo-activiteit, de drang om ‘actief te zijn’, te ‘participeren’, om het niets van wat er gebeurt te maskeren. Mensen interveniëren voortdurend, ‘doen iets’; academici nemen deel aan zinloze debatten enzovoort. Het werkelijke moeilijke is een stap achteruit te doen, je terug te trekken. De gezagsdragers verkiezen ‘kritische’ participatie, een dialoog, zelfs vaak boven zwijgen – enkel om ons bij een ‘gesprek’ te betrekken, ervoor te zorgen dat onze onheilspellende passiviteit wordt doorbroken. Soms is niets doen het meest gewelddadige om te doen.” (Slavoj Zizek)
Pomona nu
Pomona heeft bewezen, dat een functioneren in de openbaarheid niet mogelijk is. Op dit moment kan onze samenleving dat niet aan. Het zou een schande zijn haar terug te plaatsen alsof er niets is gebeurd. Ze heeft nu de status van een relikwie. Een overblijfsel waar je goed voor moet zorgen in een haar waardige omgeving. Een museum, een stadhuis of een ander soort tempel. Offers zouden haar gebracht moeten worden. Een mooie plaats in het stadhuis en B&W die twee maal per week, via een plechtig ritueel, een goed gevulde fruitmand aan haar offert. Als blijk van het besef in wat voor een hachelijke positie wij ons bevinden. Maar ook als dank voor wat geschonken kan worden en dat er geschonken kan worden. Het offer wordt overbodig op het moment dat gepaste maatregelen zijn genomen om uit de crisis te komen. Op het moment dat geen dorre droogte toegestaan wordt, maar dat de vezels van de vochtbeluste plantenwortels van de kunst nat gehouden worden met stromend water, in de vorm van een vertienvoudiging van het kunstenbudget. Dat was Pomona’s lust en haar leven.
Colofon
Tekst Hans Rikken
Vormgeving Studio Bauman BNO, Vlaardingen Druk Schultenprint, Zoetermeer